vrijdag 14 oktober 2011

Bioloog Jan Mol vecht tegen komst bauxietmijn Suralco/Alcoa op Nassau Plateau - Unieke biodiversiteit wordt ernstig bedreigd

Suralco gaat bauxiet mijnen in uniek gebied – Overheid reageert niet op pleidooi Mol – Niets staat Suralco in de weg

14-10-2011 Door: Paul Kraaijer


Paramaribo – Bioloog Jan Mol, professor in aquatische ecologie aan de Anton de Kom Universiteit in Paramaribo (Suriname), tracht al een paar jaren tevergeefs gehoor te krijgen bij de Surinaamse overheid om geen bauxietwinning toe te staan in het in Oost-Suriname gelegen Nassau Gebergte. Het bauxietbedrijf Suralco, dochteronderneming van de Amerikaanse multinational Alcoa, heeft ver gevorderde plannen voor een bauxietmijn op het Nassau Plateau in het gebied met een rijke en unieke biodiversiteit.

De Nederlandse bioloog die al sinds 1987 in dienst is van de universiteit, heeft alle reden voor bezorgdheid. De komst van een bauxietmijn en alle bijbehorende infrastructuur in het Nassau Gebergte (de Nassau concessie is 8.300 hectare groot waarvan zo’n 1.000 hectare bauxiet bevat) zal desastreuze gevolgen hebben voor de unieke flora en fauna van dat gebied. En Jan Mol, visdeskundige, kan het weten. In 1995 promoveerde hij aan de Universiteit van Wageningen, Nederland, op een proefschrift over de ecologie van drie pantsermeervallen in Suriname. Tien jaren later, in 2005, nam hij deel aan de zogenoemd Rapid Assessment Program (RAP) expeditie van de natuurbeschermingsorganisatie Conservation International. Tijdens die expeditie van diverse internationale biologen werden in het Nassau Gebergte ruim twintig nieuwe diersoorten ontdekt, waaronder de ‘Harttiella crassicauda’ (een pantsermeervalsoort ; een Nederlandse naam is er nog niet) die alleen voorkomt in de Paramakakreek en de paarse fluoriscerende Atelopuskikker. Door de unieke vondst werd Suriname even wereldwijd voorpaginanieuws. De expeditie werd gevolgd door vele onderzoeken en studies aan de Anton de Kom Universiteit en in Zwitserland in het Museum d’Histoire Naturelle in Genève en aan de Universiteit van Genève.

Harttiella crassicauda:
Trond Larsen (met dank aan Jan Mol)

Hoofdpijn
Jan Mol: “Ja, het Nassau Gebergte is een grote hoofdpijn voor mij en dan vooral de geplande Suralco bauxietmijn die het plateau zelf zal vernietigen.” Hij is niet te spreken over het feit dat de Surinaamse overheid nauwelijks reageert op de aangekondigde plannen van Suralco in het gebergte. Maar, dat geldt volgens Mol ook voor de zwijgende natuurbeschermingsorganisaties Conservation International Suriname en het Wereld Natuur Fonds Guianas. “Suralco gaat maar door met haar voorbereidingen, dit terwijl haar door het Amerikaanse bureau Environmental Resources Management (ERM, gevestigd te Annapolis, Maryland) uitgevoerde Milieu- en Sociale Effecten Analyse, ESIA, voor wat betreft vissen, precies heeft aangetoond wat we al wisten van de Conservation International-RAP, namelijk dat het om een bijzonder gevoelig gebied gaat met endemische soorten”, aldus Mol. Natuurlijk rijst meteen de vraag hoe objectief en onafhankelijk een bureau kan zijn dat door Suralco zelf is ingeschakeld om een soort Milieu Effect Rapportage uit te voeren. Overigens was de visdeskundige in december 2008 zelf door de Amerikanen benaderd om het vis-aquatisch ecologisch onderzoek te verrichten. Mol ging daar echter niet op in en adviseerde ERM om contact op te nemen met visdeskundigen van het Natuur Historisch Museum in Genève en de Universiteit van Genève. Deze deskundigen waren juist gespecialiseerd in pantsermeervallen, waartoe de ontdekte visjes in het Nassau Gebergte behoren. In eerste instantie ging ERM in zee met de Genève-deskundigen, maar op een moment werd besloten – zonder overleg met de Zwitserse visdeskundigen – om het onderzoek verder te laten verrichten door de bekende Amerikaanse visdeskundige Jonathan Armbruster die echter geen kennis heeft van Surinaamse vissen. De Zwitsers reageerden in mei 2010 woedend naar ERM en spraken hun zorg uit over de uitkomsten van het visonderzoek binnen de Nassau ESIA. Mol: “We kunnen niet alle resultaten van de ESIA vertrouwen, bijvoorbeeld van de tweede Harttiella soort die zou zijn ontdekt. In 2010 heb ik geklaagd bij het Nationaal Instituut voor Milieu en Ontwikkeling in Suriname, NIMOS, dat de vissenstudie van de ESIA niet goed werd gedaan.”

Suralco/Alcoa bewust van 'positie' Mol
In een reactie laat Indre Ori, Feasibility Study Manager bij Suralco/Alcoa, weten dat de Milieu en Sociale Effecten Analyse inmiddels is afgerond. Ori: “Het concept rapport is echter pas in november 2011 beschikbaar. Deze studie is volledig onafhankelijk uitgevoerd en worden gepresenteerd aan het publiek in de openbare vergadering waarin de resultaten zullen worden gepresenteerd na ontvangst van het concept rapport. De naar voren gebrachte punten van bioloog/visdeskundige Jan Mol zijn volledig meegenomen in de ESIA en hebben er mede toe geleid dat additionele onafhankelijke deskundigheid uit Australie is toegevoegd aan het ESIA team van ERM.” Volgens Ori is Suralco/Alcoa zich bewust van ‘de positie van dr. Mol’ inzake de voorgestelde Nassau Plateau mijn. “ERM’s aquatisch ecoloog en de ESIA project manager hebben persoonlijk met de heer Mol gediscussieerd over zijn visie op het project en we hebben hem onze bevindingen over de aquatische ecologie van het Plateau voorgelegd. ERM realiseert zich dat het Nassau Project zekere risico’s met zich mee kan brengen voor de ecologie van het Plateau en het bureau werkt nauw samen met Suralco’s mijningenieurs om zich ervan te verzekeren dat die risico’s worden vermeden en geminimaliseerd in gevallen waar ze niet kunnen worden vermeden.” Het Biologisch Management Plan dat deel uitmaakt van de ESIA bevat volgens Ori verschillende maatregelen om de flora en fauna van het Nassau Plateau te beschermen. “Het deel van het Plateau waar de Atelopuskikker en de Harttiella crassicauda leven zal een biologisch reservaat voor deze species worden. Ook zullen mijnbouwtechnieken worden ontwikkeld om de grootte van het gebied dat door de activiteiten verstoord gaat worden te minimaliseren”, aldus de Feasibility Study Manager.
Jan Mol ziet echter niet in ‘hoe ze in een gebied van twintig bij twintig vierkante kilometer kunnen mijnen zonder de waterkwaliteit in de centrale kreek, Paramakakreek, te bederven en de waterkwantiteit in de droge tijd te verlagen doordat de bauxietspons wordt verwijderd’. Daarenboven speelt nog een andere kwestie volgens de Nederlandse bioloog: “Er is ook nog een kwestie van een begraafplaats van de Paramakaners die aan de monding van de Paramakakreek is gelegen en onder water zal komen te staan bij verhoogde afvoer in de regentijd. De bauxietspons houdt dan het water niet meer vast, omdat die is verwijderd. Die begraafplaats is slechts meters van de kreek verwijderd”.

Overheid reageert niet
Al in februari 2009 sprak Mol in een open brief tegenover onder andere de toenmalig president van Suriname, Ronald Venetiaan, enkele betrokken ministers, het NIMOS, Conservation International Suriname en het Wereld Natuur Fonds Guiana, zijn zorgen uit over de plannen van Suralco en de dreigende vernietiging van de flora en fauna in het Nassau Gebergte. Hij verwees onder andere naar een resolutie uit juni 2008 van de ‘Association for Tropical Biology and Conservation’ (ATBC), opgesteld tijdens een bijeenkomst te Paramaribo, waarin internationale ecologen en biologen hun bezorgdheid uitten over de mijnbouwplannen in het Nassau Gebergte. De ATBC stelde de Surinaamse regering voor om van het Nassau Gebergte een beschermd natuurgebied te maken. Een reactie van de regering bleef uit. Marilyn Norconk, antropologe verbonden aan de Kent State Universit (VS), één van de ondertekenaars van de ATBC-resolutie, toonde zich eveneens teleurgesteld in het Surinaamse milieubeleid. “We wisten in 2007 al dat er mijnbouwconcessies waren verstrekt voor het Nassaugebied. Desondanks hoopten wij dat ATBC in staat zou zijn om de regering te bewegen een andere kijk te krijgen op het afgeven van mijnbouw- en houtkapconcessies in dat gebied. Het is een groeiend, serieus probleem dat nog steeds te weinig aandacht krijgt van de Surinaamse regering,” aldus Norconk in januari 2010.
Jan Mol laat weten ook nimmer een reactie te hebben ontvangen op zijn brief van februari 2009. Dat stilzwijgen van de zijde van de regering is veelzeggend. Kennelijk wil men niet teveel ‘gedoe’ rond de plannen van Suralco. Het lijkt er welhaast op dat die bauxietmijn er koste wat het kost moet gaan komen.

Paramakakreek
In hetzelfde jaar werd een aantal kritische ingezonden artikelen van Mol over de bauxietmijnplannen van Suralco/Alcoa gepubliceerd in de Surinaamse krant De Ware Tijd. Zo schreef hij op 20 maart van dat jaar onder andere het volgende:
‘In 2005 heeft Conservation International een expeditie georganiseerd naar het Nassau- en Lely Gebergte om de grotendeels onbekende fauna van deze plateaus te bestuderen. De vegetatie van deze gebergtes was een paar jaar eerder reeds bestudeerd door de Universiteit van Utrecht en het herbarium van de Anton de Kom Universiteit van Suriname. In een klein kreekje boven op het Nassau Plateau werd door Conservation International een bijzonder visje (Harttiella crassicauda, een miniatuur familielid van de warawara en libakwi) verzameld, voor het eerst na de ontdekking van deze soort in 1949. Sinds de ontdekking van dit kleine visje in het Nassau Gebergte hebben wetenschappers gedacht dat Harttiella crassicauda een oude soort was, die zelfs de voorouder zou kunnen zijn van een grote onderfamilie van harnasmeervallen met een afgeplatte staart. Aangezien de Mining Joint Venture BHP-Billiton/Suralco belangstelling had om in het Nassau Gebergte eventueel bauxiet te mijnen, heeft BHP-Billiton een vervolgexpeditie van de Anton de Kom Universiteit naar het Nassau Gebergte gefinancierd om meer informatie te verzamelen over de habitat en de verspreiding van dit visje in het Nassau Gebergte. Tijdens deze tweede expeditie in 2006 werd niet alleen vastgesteld dat het visje Harttiella crassicauda alleen voorkomt in de bovenloop van de Paramakakreek ('IJskreek' en andere zijtakken van Paramakakreek, maar niet in andere kreken in het Nassau Gebergte), maar werden ook vier nieuwe vissoorten verzameld alsook een nieuwe Atelopuskikker met prachtige, felpaarse tekening. (...) De bijzondere, endemische vissoorten van het Nassau Gebergte zijn slechts bekend van één kreek, de Paramakakreek. De Paramakakreek is gelegen in de centrale vallei tussen de twee benen van het U-vormig Nassau Plateau. De zijtakken van de Paramakakreek (waaronder IJskreek) ontspringen in het noorden, westen en zuiden op het bauxietplateau. Het bauxietgesteente is poreus en heeft een sponswerking: in de regentijd wordt het regenwater opgezogen in de bauxiet 'spons' (aquifer) en vervolgens wordt het water in de droge tijd weer langzaam afgegeven aan de zijkreekjes van de Paramaka kreek. De bauxiet 'spons' zorgt er dus voor dat de Paramakakreek het gehele jaar door helder, stromend water heeft.’

Klein Duimpje tegen de Reus
Inmiddels is het oktober 2011 en Suralco gaat onverminderd door met haar voorbereidende onderzoeksactiviteiten op het Nassau Plateau. Het lijkt de strijd van Klein Duimpje tegen de Reus, bioloog Jan Mol tegen bauxietgigant Suralco/Alcoa, maar Mol laat zich niet zo snel uit het veld slaan en blijft zich inspannen om de komst van een bauxietmijn in Oost-Suriname te voorkomen, misschien tegen beter weten in.
Mol: “Recentelijk, op 11 juli 2011, heb ik nog eens een brief geschreven aan minister Ginmardo Kromosoeto van Arbeid, Technologische Ontwikkeling en Milieu (ATM), en ik heb ook met drs. Ellen Naarendorp, een belangrijke adviseur van president Desi Bouterse, gesproken. Zij had de neiging te gaan schipperen, maar dat kan juist niet, het gebied is te klein en de bauxiet-spons is een essentieel onderdeel van het aquatische ecosysteem, omdat het als een aquifer dient die de kreken in de droge tijd van water voorziet. Zonder de bauxiet vallen de kreken droog en sterven de visjes uit.”

Volgens Mol is het volstrekt ‘duidelijk dat die bauxietmijn er niet moet komen, maar ook is duidelijk dat Suralco zich niets aantrekt van milieu issues. Dat zou het bedrijf toch moeten doen, want hun naam gaat er aan als die nieuwe diersoorten uitsterven.’ Mol: “Het is jammer dat BHP-Billiton weg is, daar viel volgens mijn nog mee te praten. Dat bedrijf heeft destijds ook de beslissing genomen om Nassau niet te mijnen en daar was Suralco het toen mee eens, maar een half jaar later bleek Suralco honderd procent te zijn omgeslagen. Waarom is me nooit duidelijk geworden.”
Dat het milieu nauwelijks belangstelling heeft binnen Suralco/Alcoa, wordt bevestigd op de eigen website waar feitelijk maar in één zin aandacht wordt besteed aan dit onderwerp: ‘Terwijl Suriname nu hoopt haar schoonheid in de toekomst met de wereld te delen, zal Alcoa doorgaan met het leveren van banen, gemeenschapsontwikkeling en houdbare energie, terwijl het tegelijkertijd een uniek en onschatbaar landschap helpt bewaren en bevorderen.’

Brief aan ATM-minister
De drie pagina’s tellende brief van Mol aan de minister van ATM is een gloedvol en goed onderbouwd betoog om de bewindsman duidelijk te maken dat een bauxietmijn op het Nassau Plateau desastreus zou zijn voor de unieke flora en zeldzame fauna. Mol schrijft onder andere: ‘Ik denk dat er nu voldoende wetenschappelijk onderbouwde informatie beschikbaar is om een voorstel tot het instellen van een natuur reservaat in het Nassau Gebergte in overweging te nemen, gebaseerd op de unieke biodiversiteit (Harttiella en ander endemische vissoorten, de Atelopuskikker, etc.), een exeptioneel mooie natuur/landschap, belangrijke wetenschappelijke vragen op gebied van evolutie, biogeografie en geografie en mogelijkheden voor educatie/toerisme. Om een dergelijk voorstel naar Suralco toe te verantwoorden zou U in overweging kunnen nemen een economisch/ecologische analyse van de korte/lange termijn kosten/baten van het bauxietmijn project voor het land Suriname te laten uitvoeren.’ In de brief benadrukt Mol ook weer dat de geplande bauxietmijn voor slechts een relatief korte periode van vijf tot zeven jaar bauxiet kan leveren aan de fabriek te Paranam.

Nassau: Adrian Flynn (met dank aan Jan Mol)

Maar, ook op deze brief heeft Jan Mol nog geen reactie mogen ontvangen. Het lijkt erop dat de gedreven bioloog/visdeskundige een roepende in de woestijn is. Hij vindt geen gehoor bij de Surinaamse overheid en zelfs niet bij natuurbeschermingsorganisaties. De Surinaamse biodioversiteit is kennelijk ondergeschikt aan de belangen van kapitaalkrachtige mijnbouwondernemingen. De rol en positie van lokale natuurbeschermingsorganisaties in deze kwestie kan op zijn zachtst gezegd bedenkelijk worden genoemd. In allerlei internationale politieke en maatschappelijke overlegstructuren schermen vertegenwoordigers van de Surinaamse overheid met het natuurschoon van hun land en dat Suriname zo goed zou presteren als het gaat om het behoud van het tropisch regenwoud. Ondertussen krijgen internationale multinationale mijnbouwondernemingen ruimschoots en ongehinderd de gelegenheid om de Surinaamse biodiversiteit aanzienlijke schade toe te brengen.

Transportweg
Suralco heeft inmiddels aangekondigd in maart 2012 te beginnen met de aanleg van een honderddertien kilometer lange transportweg tussen de Nassau Bauxietmijn op het Nassau Plateau en de aluinaarderaffinaderij te Paranam. Om de aanleg te kunnen realiseren zullen ruim dertig plantages op de linkeroever van de Surinamerivier moeten wijken. Suralco/Alcoa wil de eigenaren 700 Amerikaanse dollar per hectare betalen. Slechts zeven plantages gaan hiermee akkoord. Met de overige plantages voert de bauxietmaatschappij nog besprekingen.
“In maart 2012 zal de zogenoemde Feasibility Study van de plannen voor de mijn worden afgerond”, aldus Feasibility Study Manager Indre Ori. “De studie over de haalbaarheid is dus in volle gang, het project heeft meerdere uitdagingen die zeer nauwkeurig onderzoek en analyse vergen. Pas als de Feasibility Studie is afgerond en het alle fasen van het "Alcoa Stage Gate process" heeft gepasseerd en van Alcoa authorisatie is ontvangen voor de investeringen zal het bekend zijn of er een project is of niet.”
Op de vraag waarom niet als alternatief gemijnd gaat worden in het Bakhuis Gebergte in het westen van het land, reageert Indre Ori dat een Bakhuis bauxietmijn geen levensvatbaar alternatief is voor het Nassau Plateau. “Uit onderzoek dat een aantal jaren geleden werd uitgevoerd in opdracht van Suralco/BHP Billiton, bleek dat de impact van een mijn te groot zou zijn op de waterkwaliteit, de aquatische ecologie en waterbronnen. Maar, er waren ook zorgen over de veiligheid langs de rivieren die gebruikt worden voor visserij en goederentransport en over de veiligheid op de wegen door toenemend verkeer. In 2009, na jaren van studie, werd besloten dat het Bakhuis Project niet economisch rendabel zou zijn vanwege onder andere hoge transportkosten. Er zijn nog steeds onderzoeken naar alternatieven voor het Bakhuis Gebergte, maar op het moment is een Bakhuis bauxietmijn voor ons niet haalbaar.”

De macht van mijnbouwmultinationals als Suralco/Alcoa is groot. Niets houdt het bedrijf tegen om op het Nassau Plateau een bauxietmijn te gaan ontwikkelen ten koste van haar unieke biodiversiteit - ondanks te nemen beschermende maatregelen - , ook Jan Mol niet.

Noot Kraaijer:
Het volledige artikel is 14 oktober gepubliceerd op de Surinaamse nieuwswebsite NoSpang en op 23 oktober op de website Suriname Stemt.
Het NIMOS reageerde alsnog - bij monde van Marjory Danoe-Alimoenadi, 'Field Officer, Environmental and Social Assessment Office' - op 24 oktober in antwoord op de vraag wat de NIMOS-richtlijnen zijn voor het uitvoeren van een Milieu Effecten Analayse alsvolgt:
' - Nimos Richtlijnen zijn richtlijnen voor de uitvoering van milieu effecten analyse (MEA) en zijn te koop voor 50 srd of ter inzage liggen maar niet te copieren bij ons;
- informatie hieromtrent kunt u ook vinden op onze website
www.nimos.org.'

Kortom, inhoudelijk wil het NIMOS niet reageren.

12  januari 2012:
Tot mijn stomme verbazing kom ik er vandaag bij toeval achter dat op 5 november 2011 dit artikel gepubliceerd is in het Nederlands Dagblad. Dat is gebeurd zonder vooroverleg met mij. Het artikel is aanzienlijk ingekort en enige vergoeding is achterwege gebleven. Natuurlijk heb ik een boze email naar de redactie gestuurd en gevraagd om toezending van een pdf-file van het artikel (via de website moet je er voor betalen om het artikel te kunnen lezen!) en om uitbetaling van de vergoeding!
http://www.nd.nl/artikelen/2011/november/05/mol-in-de-nassaubergen

woensdag 12 oktober 2011

Risico's afvalverbranden door particulieren voor gezondheid onderschat in Suriname

Surinaamse overheid geen aandacht voor afvalverbranding en vrijkomende giftige stoffen

12-10-2011 Door: Paul Kraaijer


Paramaribo – Het hoort bij het dagelijks leven van vele Surinamers: het verbranden van het eigen huishoudelijk afval. Iedereen weet dat het verboden is, maar er wordt niet tot nauwelijks tegen opgetreden. In vele buurten en wijken van Paramaribo is dagelijks de lucht van brandend afval te ruiken en zijn rookpluimen en vuur te zien. Maar, niemand in Suriname staat stil bij de niet te onderschatten risico’s voor de volksgezondheid bij het verbranden van afval, ook de overheid niet.

Noodzakelijk kwaad.....
Veel Surinamers zien zich genoodzaakt hun afval op het eigen erf of op een berm in de straat te verbranden. Het ontbreekt nog steeds aan een goede effectieve vuilnisophaaldienst en waar daadwerkelijk de vuilniswagen tweemaal per week in de buurt komt, mijdt deze de onverharde, zanderige en slecht berijdbare wegen. Bewoners aan die wegen gaan daardoor vaak over tot het verbranden van hun afval. Maar, velen zijn ook te gemakzuchtig om even een aantal meters met hun vuilniszakken te lopen, naar een verharde weg. Het mes snijdt dus aan twee kanten. Ook zijn er inwoners die aan verharde wegen wonen en toch hun afval in brand steken... Overigens zijn het niet alleen particulieren die hun afval verbranden.
Ook ondernemers, zoals eigenaren van kleine supermarkten, maken zich er schuldig aan.
Soms loopt een afvalverbranding uit de hand en moet de brandweer komen om het vuur te blussen. In 2008 moest de brandweer 808 keer uitrukken voor zogenoemde ‘vuilnisbranden’ en 731 keer in 2009.

Niemand maakt zich zorgen: dioxine en zware metalen in rook
Afval van kleine supermarkt klaar om in brand te worden gestoken, waaronder een plastic stoeltje....
Schokkend is het te moeten constateren dat werkelijk niemand in Suriname zich zorgen schijnt te maken over de risico’s die verbonden zijn aan het dagelijks afvalverbranden voor de eigen gezondheid. Niet de gewone Surinamer, maar ook de overheid niet.

Alles wordt verbrand: van allerlei verpakkingsmaterialen, tot plastic stoeltjes, kunststoffen autovelgen, lege spuitbussen insecticiden, petflessen, etensresten en blikjes. Wanneer je in een straat woont waar dagelijks iemand zijn afval in brand steekt, dan kun je dagelijks ongewild rook en dus ook allerlei giftige stoffen binnen krijgen. Bij het verbranden van afval komen veel giftige stoffen vrij, waaronder het kanker bevorderende dioxine. Dioxine is een verzamelnaam voor een grote groep chemische verbindingen, waaronder een aantal zeer giftige. Bij onder andere de productie van chloorhoudende bestrijdingsmiddelen en bij de verbranding van chloorhoudende stoffen - zoals het plastic PVC – komt dioxine vrij. Je hoeft geen deskundige te zijn om te weten dat huishoudelijk afval vaak chloor bevat: etensresten met keukenzout (natriumchloride), verpakkingen van PVC en producten als chloorbleekmiddel. Naast dioxine komen ook andere schadelijke stoffen vrij, zoals bepaalde koolwaterstoffen en zware metalen. Zware metalen zoals lood, cadmium, chroom, arseen en kwik komen vrij bij het verbranden van bijvoorbeeld kranten, reclamefolders of behandeld hout. Ze brengen een zeer breed scala aan schadelijke gezondheidseffecten met zich mee.
Het zijn vooral gevoelige groepen in de samenleving, zoals zwangere vrouwen, ouderen, kinderen en longpatiënten, die de grootste gezondheidsrisico’s lopen.

Het afval van de kleine supermarkt, waaronder een plastic stoeltje, wordt 's avonds in brand gestoken.

Op de website van de Belgische organisatie Medisch Miliekundigen is onder andere te lezen dat ‘de norm voor dioxine heel erg laag’ is. ‘Je mag per dag slechts 10 picogram (0,00000000001 gram) per kilo lichaamsgewicht binnenkrijgen. Verschillende dioxine-deskundigen twijfelen aan de juistheid van deze norm. Zo raadt de Nederlandse Gezondheidsraad in haar dioxine- risico-evaluatierapport een inname van hoogstens 0,1 pg per kg lichaamsgewicht per dag aan. Uiterst kleine hoeveelheden zijn al schadelijk. Bij een normaal voedselpakket krijgt men ongeveer 2 tot 15 picogram per dag binnen. Uit een onderzoek van het gezaghebbende Amerikaanse Environmental Protection Agency (EPA) blijkt dat de gevaren van dioxine groot zijn. De norm zou daarom eigenlijk nog zo'n 1500 maal zo streng moeten zijn. Bij mensen kan dioxine een ernstige vorm van huiduitslag, chlooracne, veroorzaken. Hoogstwaarschijnlijk kan dioxine geboorteafwijkingen veroorzaken, kanker bevorderen en de hormoonstofwisseling beïnvloeden. De stof hoopt zich op in vet, zoals melk- en lichaamsvet. We krijgen dioxine voornamelijk binnen via ons voedsel. Een klein gedeelte van de dioxine is afkomstig uit andere bronnen, bijvoorbeeld door roken of door het verkeer’, aldus bericht Medisch Milieukundigen op haar website
Het door de Belgen genoemde Amerikaanse EPA meldt zelfs dat de grootste hoeveelheid dioxine in de lucht in de VS ontstaat door het verbranden van huishoudelijk afval! Diverse gemeenten in Amerika gaan op hun websites in op de risico’s voor de volksgezondheid bij het verbranden van huishoudelijk afval. Daar gebeurt het vooral – in tegenstelling tot in Suriname waar het afval gewoon op een hoop wordt gegooid - in vaten, maar ook in de VS is het verbranden van huishoudelijk afval verboden.

Voedselketen
Bij het verbranden van afval kunnen vrijkomende giftige stoffen, zoals dioxine, neerdalen op de bodem. Het zou terecht kunnen komen in gewassen en grassen en dergelijke, waardoor het in de voedselketen terechtkomt via bijvoorbeeld vee of kippen (denk aan eieren). Zo concentreert dioxine zich in het vet van koeien en dus ook in hun vlees en melkvet. Groenten nemen nauwelijks dioxine op uit de bodem. Vanuit de lucht kan het daarentegen wel op de groenten neerkomen. Door groente goed te wassen kan dioxine grotendeels worden verwijderd. Andere schadelijke stoffen, zoals zware metalen, worden wel in groenten opgenomen. Ook het overblijvende as na het verbranden van afval bevat nog veel schadelijke stoffen en kan een risico zijn voor de gezondheid wanneer men ermee in aanraking komt. Het is dan ook onverstandig wanneer kleine kinderen spelen op grond waar afval is verbrand.

Deskundigen en minister van van ATM en het NIMOS zwijgen
Ieder weldenkend mens zou dus kunnen denken dat het verbranden van afval allesbehalve gezond is. Maar, niet in Surname. Zelfs overheidsinstanties blijken zich er niet te druk om te maken .
Op de websites van bijvoorbeeld het Nationaal Instituut voor Milieu en Ontwikkeling in Suriname (NIMOS) en het ministerie van Arbeid, Technologische Ontwikkeling en Milieu (ATM) is niets te vinden over de risico’s voor de volksgezondheid bij het verbranden van huishoudelijk afval. Op de ATM-website is zelfs helemaal niets over het onderwerp ‘afval’ te vinden.
Het NIMOS gaat summier in op zogenoemd ‘afvalbeheer’:
‘Het branden en het illegaal storten van vaste afvalproducten op verlaten lokaties langs wegen of in nabijgelegen open waterwegen is een gewone zaak geworden als gevolg van een verslechterde infrastructuur met betrekking tot het beheer van afvalproducten.’
Verder meldt het NIMOS in een al op 17 mei 2004 geschreven speciaal document met als titel ‘Afvalprobleem bedreigd volksgezondheid en milieu - Oplossing in zicht’ onder andere:
‘Het grootste milieuprobleem in Suriname is afval. Er is geen adequate afvalinzameling, geen behandeling van afvalwater en nauwelijks afvalverwerking, waardoor de gezondheid van mens en milieu ernstig wordt bedreigd. Het ministerie van OW tracht een begin te maken aan de oplossing van dit probleem door de desbetreffende verouderde wetgeving te moderniseren. Door de snelle economische ontwikkeling is de hoeveelheid afvalstoffen (huis- en tuinafval, grof vuil, gevaarlijk en industrieel afval) de laatste jaren vermeerderd.’
In het hele document wordt echter met geen woord gerept over het verbranden van afval door particulieren, laat staan over de risico’s voor de volksgezondheid. Wel wordt uitgebreid ingegaan op de gevolgen van het ongecontroleerd dumpen van afval, maar daarbij zijn de risico’s voor de volksgezondheid mogelijk minder groot, dan bij het verbranden van afval.

Milieutips ATM
Astrid Boedhoe, eerste voorlichtingsmedewerker bij het ministerie van ATM, laat in een reactie weten dat zij als voorlichter ‘zeker aandacht aan het aangekaart probleem’ gaat besteden ‘in de vorm van milieutips vanuit het ministerie’. Maar, ondanks haar tussenkomst bleven reacties van deskundigen binnen haar ministerie en van de minister, uit. Ook werd niet – ondanks herhaalde verzoeken – gereageerd door het NIMOS en het ministerie van Gezondheidszorg. Het niet reageren is zowel veelzeggend als zorgelijk en lijkt erop te duiden dat niemand binnen de Surinaamse overheid over enige kennis van zaken beschikt als het gaat om de de risico’s voor de volksgezondheid bij het verbranden van huishoudelijk afval door particulieren.

Geen vuiltje aan de lucht
Wie in de nabijheid woont van brandend afval, kan in Suriname niet aan de vrijkomende rook ontkomen. Hoe gering wellicht de hoeveelheid giftige stoffen in rook is die men in het lichaam krijgt, wanneer men er bijna dagelijks in meer of mindere mate aan wordt blootgesteld, zou dat gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid. De twee enige manieren om aan een dergelijk gezondheidsrisico te ontkomen zijn wanneer de vuilnisophaaldienst een- à tweemaal per week ook het vuil – verpakt in (vuilnis-)zakken - bij woningen aan onverharde wegen zou kunnen ophalen, maar vooral door een mentaliteitsverandering bij bewoners die het verbranden van hun afval als de gewoonste zaak van de wereld beschouwen, ‘alsof er geen vuiltje aan de lucht is’.