Het laatste woord van hoofdverdachte in het 8 decemberproces wel of niet 29 oktober?
Op 29 oktober 2018, bijkans 36 jaar na de brute moord op vijftien weerloze mannen op 8 en 9 december 1982, mag de hoofdverdachte de heer D.D. Bouterse in het in 2000 gestarte strafproces tegen de vermoedelijke daders, gebruik maken van zijn recht om het laatste het woord te voeren, vóórdat de behandeling ter terechtzitting van deze strafzaak tegen hem wordt afgesloten.
De Krijgsraad zal zich daarna in raadkamer terugtrekken om te beraadslagen over de schuld, dan wel onschuld van de verdachte.
De hamvraag is of deze hoofdverdachte gebruik zal maken van zijn recht om zijn waarheid aan de Krijgsraad voor te houden, of dat juist niet zal doen. Zal Bouterse spreken of er het zwijgen toe doen? Wat het ook wordt, het zal een belangrijk moment zijn in de reeds 18 jaar slepende moordzaak van de eeuw in de Republiek Suriname.
Menselijk element
Elke verdachte van een misdrijf heeft aan het eind van de behandeling ter terechtzitting, dus nadat alle getuigen gehoord zijn en de openbaar aanklager en de verdediging hun pleidooien hebben gehouden, het recht op het laatste woord. Dit recht is vastgelegd in lid 4 van artikel 297 van het Wetboek van Strafvordering en is een vast onderdeel van het recht op een eerlijk proces. Het is bedoeld als waarborg dat elke verdachte expliciet de gelegenheid krijgt om al hetgeen hij voor zijn verdediging van belang vindt, alsnog onder de aandacht van de rechter te brengen.
De verdachte krijgt de gelegenheid om zich met een hoogst persoonlijke boodschap of visie tot de rechter te richten. Het biedt de verdachte ook de mogelijkheid om in de wirwar van bewijsmiddelen en beweringen, de menselijk elementen, die hem persoonlijk betreffen, te benadrukken.
Persoonlijk uitoefenen
Een verdachte is niet verplicht het laatste woord te voeren. Dat wil echter niet zeggen, dat het recht op het laatste woord louter een formaliteit is. Als de rechter de verdachte niet de gelegenheid biedt om gebruik te maken van dat recht, leidt dat tot nietigheid van het vonnis dat geveld wordt.
Indien de openbaar aanklager een verdachte schuldig acht, zoals ten aanzien van de verdachte Bouterse het geval is, ligt het voor de hand dat die verdachte gebruik maakt van zijn recht op het laatste woord. Een verdachte moet het recht wel persoonlijk uitoefenen en kan zich daarbij dus niet door een gemachtigde, ook niet door een advocaat, laten vertegenwoordigen.
Overtuiging rechter
Het gebruik maken, maar ook het niet gebruik maken van het recht op het laatste woord is in de regel niet zonder consequenties. De wet verbindt geen directe consequentie aan het wel of niet gebruik maken van het recht. Dat wil echter niet zeggen, dat de rechter het laatste woord, of juist het zwijgen van een verdachte, ook zonder betekenis moet achten. Integendeel, de overtuiging van de rechter kan in belangrijke mate gevormd worden, juist door het laatste woord, maar zeker ook door het zwijgen van een verdachte.
Die overtuiging van de rechter is wel een wettelijk vereiste om tot een veroordeling te kunnen komen, immers voor vaststelling van schuld is naast het wettig bewijs ook de overtuiging van de rechter een voorwaarde.
Spreken
Indien de openbaar aanklager schuld bewezen acht en straf vordert, zit de beklaagde letterlijk en figuurlijke in een benarde positie. Aan zowel het spreken als aan het zwijgen kunnen in zulk geval aanzienlijke risico’s kleven.
Als een verdachte meent dat hij onschuldig is zal hij in de regel van zijn laatste woord gebruik maken om zijn onschuld te bepleiten en aannemelijk te maken. Dat laatste woord van de verdachte moet wel goed in lijn zijn met hetgeen de advocaat gepleit heeft, in casu dat Bouterse onschuldig is.
Spijt betuigen kan, hoe sympathiek ook, misschien tot een lagere straf leiden, maar draagt op zich zelf mogelijk juist bij aan de overtuiging van de rechter dat er schuld is. Maar, ook als een verdachte in zijn laatste woord een kennelijk leugenachtige verklaring aflegt, d.w.z. een verklaring die haaks staat op de vaststaande feiten, kan dat juist bewijs zijn voor zijn schuld.
Zwijgen
Het niet gebruik maken van het recht op het laatste woord werkt in de regel nooit positief en is op zijn zachts gezegd onverstandig, zeker wanneer een fikse strafeis tegen je gevorderd is. Door te zwijgen laat je bewust een gelegenheid voorbijgaan om de rechter voor te houden waarom je vindt dat je onschuldig bent, of om een andere reden niet veroordeeld zou moeten worden. Geen gebruik maken van het laatste woord is in de regel een strategische blunder, omdat het bijdraagt aan de aannemelijkheid van de stellingen van de openbaar aanklager. De verdachte wekt op zijn minst de schijn dat er niets in zijn voordeel te zeggen valt.
Eerlijk proces
De hoofdverdachte heeft buiten de rechtszaal van vele gelegenheden gebruik gemaakt om zijn door de Auditeur Militair gestelde deelneming aan de moorden te weerspreken. Steevast heeft hij buiten de rechtszaal ontkend ook maar enig aandeel te hebben in of schuld te hebben aan de vijftien moorden. Vele uren nationale zendtijd heeft hij benut om vanuit zijn buitenverblijf Brokobaka, onbegrensd zijn waarheid te verkondigen.
Op 29 oktober 2018 heeft de verdachte Bouterse het recht om in beginsel ook zonder beperking te spreken, op de plek die er in een strafproces werkelijk toe doet, namelijk de rechtszaal. Indien hij van dat recht dat juist bedoeld is om een eerlijke proces tegen hem te bevorderen geen gebruik maakt, zal hij daarmee in ieder geval het verwijt van zijn advocaat aan de Krijgsraad, dat zijn cliënt geen eerlijk proces krijgt, behoorlijk ondergraven.
Hugo A.M. Essed
Paramaribo 26 oktober 2018
Geen opmerkingen:
Een reactie posten