'Schuld afschuiven en eigen straatje schoonvegen'
'Bouterse door verdediging neergezet als lulletje rozenwater die als de staatsnood het hoogst is en sublieme doortastendheid van het leger vereist is, bij zijn vriendin in bed kruipt'
De verdediging van mr. Kanhai oogt op zeer veel onderdelen zwak en juridisch-technisch weinig imponerend, reeds door het zeer kwistig gebruiken van de aanspreektitel ‘mevrouw de voorzitter’. Ruim 50 keer!
Met veel omhaal van woorden wordt eerst geschiedvervalsing gepleegd door een dreigende buitenlandse interventie in 1982 voor te wenden. Kennelijk is deze geschiedvervalsing bedoeld om de 8-decembermoorden een staatsnoodrechtelijk sausje te geven.
Vervolgens wordt op staatsrechtelijk miserabele gronden gepoogd het waanidee te doen postvatten dat een militaire couppleger na zijn staatsrechtelijke snode daad ineens het wettelijk gezag belichaamt.
De voorgewende staatsnood heeft vooral ten doel om aannemelijk te maken dat van voorbedachte raad, een delictsbestanddeel van moord, geen sprake zou zijn geweest. Want het zou slechts gaan om een uit spanning geboren verwoestende uitbarsting van die arme militairen, die zich de vreselijkste beledigingen hebben moeten laten welgevallen.
Een tranen trekkend verhaal, kortom.
Daarna volgt operatie schuld afschuiven en eigen straatje schoonvegen. De overleden Bhagwandas blijkt in de verdediging de kwaaie pier. Aan het gezegde ‘over de doden niets dan goeds’ heeft de verdediging geen boodschap. Bhagwandas was de hoofdmatador en de geëxecuteerden waren levensgevaarlijke subversieve elementen die tijdig geëlimineerd moesten worden. Door Bhagwandas wel te verstaan. Hier openbaart zich een gespletenheid in de verdediging. Want enerzijds was de staatsnood zo hoog, dat krachtdadig optreden tegen hoogverraadplegers dringend noodzakelijk was, maar anderzijds moet dat krachtdadig optreden vooral niet op het conto van Bouterse komen.
De sublieme doortastendheid van de legerleiding op dit punt en de blinde heldenverering die de militairen verdienen is duidelijk niet voor Bouterse, maar alleen voor Bhagwandas bedoeld. Want Bouterse was toch niet aanwezig bij dat moedige optreden van het leger, dat het Surinaamse volk voor verschrikkelijke ellende heeft weten te sparen. Nee, Bouterse wordt door de verdediging neergezet als een ‘lulletje rozenwater’ die als de staatsnood het hoogst is en sublieme doortastendheid van het leger vereist is, bij zijn vriendin in bed kruipt.
Uiteraard wordt met selectief winkelen in de getuigenverklaringen de betrouwbaarheid van getuigen bestreden. De verdediging valt in dit verband op door datgene wat niet betoogd is. Met geen woord wordt gerept over de talrijke publiekelijke verklaringen op televisie van de steeds niet op zijn post aanwezige legerleider, waarin de verantwoordelijkheid voor het drama wordt genomen en het ‘op de vlucht neergeschoten’-verhaal van de daken wordt geschreeuwd. Door hieraan geen aandacht te besteden en de context weer te geven wordt de alom geprezen legerleider in wezen als een randdebiel weggezet. Want wie neemt nou verantwoordelijkheid voor executies als je in bed bij je vriendin de vleselijke geneugten des levens smaakt. Dat doet alleen iemand die niet goed bij zinnen is.
Bewijsrecht is verder niet het sterkste wapen van de verdediging.
Uitvoerig wordt stilgestaan bij rechtspraak van de Hoge Raad uit dat vermaledijde land dat 35 jaar lang verantwoordelijk was voor een voortdurende en keiharde hersenspoeling van het Surinaamse volk. Opmerkelijk is dat in deze rechtspraak over medeplegen volstaan wordt met verwijzingen naar oude rechtspraak uit 1981, 2002 en 2007, terwijl de Hoge Raad toch in 2014 een zogeheten overzichtsarrest over medeplegen heeft gewezen waarin belangrijke nieuwe wegen zijn ingeslagen. Daarin benadrukt de Hoge Raad dat van medeplegen bij een dader die geen uitvoeringshandeling heeft gepleegd, desalniettemin ook sprake van medeplegen kan zijn vanwege het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict.
Teneinde te voorkomen dat gezegd kan worden dat de legerleider een intellectuele bijdrage aan de moorden heeft geleverd, is daarom doorzichtig gepoogd hem als een psychisch gemankeerde womanizer die zijn manschappen op het moment suprême in de steek laat en hem peert neer te zetten.
Volgens de verdediging is verder strafrechtspleging geen spel van vermoedens maar van bittere ernst. Daarin heeft de verdediging een punt. Strafrechtspleging gaat niet zonder zekerheid, aldus de verdediging. Had de verdediging de moeite genomen zich iets meer te verdiepen in Nederlandse rechtsliteratuur, dan had zij kunnen weten, dat er in het strafrecht geen absolute zekerheid hoeft te zijn. Wiskundig bewijs waar geen speld tussen is te krijgen, wordt niet vereist, aldus G.J.M. Corstens en M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, p. 755, 8e dr.
Met de stelling dat bewijs van historische feiten herleid moet kunnen worden uit beschikbaar bewijsmateriaal, ziet de verdediging verder voorbij aan de ook in Suriname geldende bewijsregel dat feiten en omstandigheden van algemene bekendheid geen bewijs behoeven (zie artikel 325, Wetboek van Strafvordering Suriname). Dus dat Suriname op 25 november 1975 onafhankelijk is geworden hoeft niet door wettig bewijs bewezen te worden. Overigens is de verdediging in dit opzicht niet consequent. Want terwijl zij voormelde bewijsregel miskent, wordt, niet gehinderd door bewijsrechtelijke kennis op dit punt, betoogd dat het een feit van algemene bekendheid zou zijn dat schrijver dezes betrokken zou zijn geweest bij het opstellen van de lijst van verdachten. En ook dat het een feit van algemene bekendheid zou zijn dat het Surinaamse volk na de onafhankelijkheid verpauperde en dat de medische voorziening een puinhoop was.
Vergeten wordt te vermelden, dat de verpaupering anno 2017 door de torenhoge inflatie en financieel wanbeleid van de hoofdverdachte aanzienlijk erger was dan kort na de onafhankelijkheid en het Academisch Ziekenhuis van Suriname over dusdanig goed gekwalificeerde medici beschikte dat de Rijksuniversiteit van Groningen en Amsterdam een samenwerkingsverband aangingen.
In een wanhoopspoging wordt tenslotte getracht om met miskenning van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen de Krijgsraad alsnog over de streep te trekken om gedane rechterlijke en onherroepelijke uitspraken over de Amnestiewet terug te draaien.
In wezen wordt betoogd, dat de Krijgsraad wat dit betreft moet rebelleren tegen het Hof van Justitie. Voor een integere strafrechter is dit evenwel evident teveel gevraagd. Iedere goede strafrechter is zeker bevattelijk voor pleitbare standpunten.
Maar, kansloze verweren worden subiet naar de prullenbak verwezen. De grotendeels politieke verdediging lijkt dit lot beschoren te zijn.
Mr. Gerard Spong
Geen opmerkingen:
Een reactie posten