LM Publishers in Volendam presen- teerde alweer een maand geleden, op 22 februari, Bouwen aan de Wilde Kust, deel twéé, in een bovenzaal bij de Suriname Tentoonstelling in de Nieuwe Kerk te Amsterdam. Een indrukwekkend boek van zo’n 600 pagina’s over de geschiedenis van de civiele infrastructuur van Suriname 1945 – 2020, aldus vandaag, woensdag 25 maart 2020, het Nederlands Technisch Weekblad.
Met deel één – ongeveer 400 bladzijden – dat in 2015 verscheen, hebben de twee auteurs, Hillebrand Ehrenburg en Marcel Meyer, een zeer uitvoerige inventarisatie gemaakt van wat er in drieënhalve eeuw door slaven, plantagehouders, contractarbeiders, aannemers en ingenieurs is gebouwd en gepland (niet alle plannen werden werkelijkheid).
Van het grote plantagegebied langs de Commewijne – waar veel kanaaltjes en sluisjes er nog liggen - tot het Brokopondo-stuwmeer en de 1.504 meter lange, 52 meter hoge Jules Wijdenboschbrug (de ‘Bosjebrug’) bij Paramaribo.
Startjaar voor deel twee, 1945, markeert ook de periode waarin de voormalige kolonie in de West flink kon groeien. Amerikanen hadden er in de oorlog de bauxietwinning opgezet en vliegveld Zanderij aangelegd en even later schakelde de overheid uit Nederlands-Indië afkomstige ingenieurs in om met hun tropenervaring hier aan de slag te gaan.
Zoals Willem Jan van Blommestein, die in 1905 in Soerakarta, Midden Java, het levenslicht zag, in weg- en waterbouwkunde afstudeerde en promoveerde aan de TH Bandoeng, en die uiteindelijk in Suriname in 1950 het Combinatie-Plan voor de Suriname Rivier lanceerde. Hij tekende maar liefst 15 stuwmeren en waterkrachtcentrales met in totaal 850 MW opgesteld vermogen. Het werd uiteindelijk één stuwmeer en een 189 MW-centrale, het Brokopondomeer en de Afobakadam (1965).
Blommestein was een voorbeeld van een generatie van groot-denkende technocraten. Al in Indonesië had hij een Welvaartsplan voor West Java opgesteld, voor irrigatie, drooglegging, drinkwater, elektriciteit, scheepvaart, industrie … tot en met het doorspoelen van de oude grachten in Jakarta. Waar niet veel van is terechtgekomen. De auteurs beschrijven zijn levensloop in een apart kader. Ook andere sleutelfiguren krijgen zo in het boek een gezicht.
Een ander groot naoorlogs plan dat Ehrenburg en Meyer beschrijven, is het Wageningenproject, dat al in de jaren dertig begon. Na 1945 zat het in de lift. Het idee was om Nederlandse boeren die alhier niet aan de bak kwamen in het noordwesten van Suriname aan landbouwgrond te helpen. Tussen de Nickerierivier en de kuststrook moest zo’n 140.000 ha ‘zwamp’, moerasgebied, ingepolderd worden en voorzien van irrigatiekanalen. Grootschalige gemechaniseerde rijstbouw was het doel. Zo kwamen expertises uit de Zuiderzee-polderaanleg en uit de Indische tropische landbouw hier samen. Ook nu nog is het een belangrijk rijstbouwgebied, maar de Nederlandse boeren waren al gauw vertrokken; vooral Hindoestaanse boeren namen het over.
Meer zuidelijk aan de Corantijn, de westelijke grensrivier, ligt Apoera. Dat moest volgens het West Surinameplan een tweede Paramaribo worden. In het Bakhuisgebergte zou men bauxiet gaan winnen, en twee stuwmeren/waterkrachtcentrales moesten de stroom voor de aluminiumsmelterij leveren. Het is er niet van gekomen.
Het boek biedt een prachtig overzicht van al het werk dat is verzet, altijd in moeilijke omstandigheden; malaria heeft veel slachtoffers gemaakt. Ehrenburg en Meyer hebben zelf hun sporen verdiend bij projecten in Suriname en schrijven met veel kennis van zaken. Het resultaat is een indrukwekkende encyclopedie van de Surinaamse civiele werken, met een overdaad aan foto’s en tekeningen. Maar het is wrang om na dit imposante overzicht van al dat werk en plannen om meer welvaart mogelijk te maken, te moeten constateren dat er desondanks nog zoveel armoe is in Suriname.
Bouwen aan de Wilde Kust II, geschiedenis van de civiele infrastructuur van Suriname 1945-2020, door Hillebrand Ehrenburg en Marcel Meyer. lmpublishers.nl, €39,50
Geen opmerkingen:
Een reactie posten