Minstens twee Limburgse kasteeleigenaren hebben direct geprofiteerd van slavenarbeid. Dat concludeert historica Dineke Stam. Ze werkte mee aan de net verschenen Gids Slavernijverleden Nederland. Uit haar onderzoek blijkt, dat de 19e eeuwse eigenaren van kasteel Well en kasteel Blankenberg in Cadier en Keer goed geld hebben verdiend met plantages in Suriname en Nederlands-Indië. Op de plantages werkten slaven.
Het is een opvallende constatering. Want lang heerste breed het idee dat Limburg niets met het slavernijverleden van Nederland te maken zou hebben. Huize Blankenberg in Cadier en Keer werd in 1824 gekocht door de Maastrichtse rechter Salomon Pichot du Plessis. Hij kon dat deels betalen met een erfenis van zijn tante Susanna du Plessis, een beruchte slavenhoudster in Suriname.
De kinderen van Pichot du Plessis die in Maastricht woonden, ontvingen na de afschaffing van de slavernij in Suriname in 1863 ook nog eens 300 gulden schadeloosstelling per vrijgekomen slaaf.
Huize Blankenberg is de enige Limburgse locatie die is opgenomen in de Gids Slavernijverleden Nederland. Daarin worden honderd locaties in Nederland beschreven die een relatie met het slavernijverleden hebben. Ook kasteel Well is deels met geld uit slavernij in stand gehouden. Echter, dit verhaal is te laat ontdekt om nog meegenomen te kunnen worden in de slavernijgids.
Op het kasteel in Well woonde begin 19e eeuw de familie Liedel die plantages bezat in Nederlands-Indië. Ook daar werkten slaven.
Het weeshuis voor doopsgezinden in Harlingen profiteerde van de slavernij: in 1746 kreeg het ruim zesduizend gulden uit een erfenis voor de verkoop van een koffieplantage in Suriname en de veertien slaven die er werkten.
Het weeshuis staat er niet meer, maar de locatie staat vermeld in de Gids Slavernijverleden Nederland, die vorige week uitkwam.
Vijf Friese locaties
Honderd plaatsen die verbonden zijn met de slavernij zijn opgenomen: van woonhuizen van plantagehouders tot het standbeeld voor de omstreden VOC-bestuurder Jan Pieterszoon Coen en de kerk in Middelburg waar dominee Bernardus Smytegelt (1665-1739) preekte tegen de slavernij.
Ook Friese families investeerden in plantages op de Antillen, in Suriname en in Amerika. Vijf Friese locaties zijn opgenomen in de gids, waaronder het weeshuis in Harlingen dat in 1746 geld kreeg van Wytske Broers-Groenewoud. De plantage in Suriname was niet van Broers-Groenewoud zelf, maar van neef Jacobus (1697-1737), die weer de zoon was van een slavin en plantagehouder Dirk Groenewoud. Jacobus groeide op in Harlingen bij zijn tante en werd later advocaat in Suriname. Daar begon hij – als zoon van een tot slaaf gemaakte – uiteindelijk zelf een koffieplantage, waar hij de veertien slaven van zijn tante liet werken. In het Hannemahuis in de stad is een portret te vinden van zijn tante Wytske.
Over het Princessehof in Leeuwarden, stadspaleis van de Friese Nassaus, wordt vermeld dat daar in de achttiende eeuw drie zwarte knechten woonden en werkten. Een van hen, Jean Rabo, werd gepromoveerd tot kamerdienaar aan het hof in Den Haag en verdiende daar per jaar vijfhonderd gulden mee. Als knecht in Leeuwarden zat hij nog op een salaris van 120 gulden, gelijk aan dat van een lakei.
Voor slavenhouder en bestuurder Pieter Stuyvesant zijn meerdere standbeelden of monumenten opgericht, maar alleen het monument in Peperga is opgenomen in de gids.
Stuyvesant is vermoedelijk gedoopt in de oorspronkelijke kerk aan de Pepergaweg in het dorp. Zijn vader was hier predikant.
Andere Friese locaties met banden met de slavernij zijn Andringastate in Lemmer – gebouwd voor grietman Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer (1752-1813) die van zijn vader aandelen erfde in plantages in Zuid-Amerika – en het koffiehuis van Jan Herlein dat ooit op de hoek stond van de Nieuwestad en de Sint Jacobsstraat in Leeuwarden. Herlein publiceerde er in 1718 het allereerste boek over de kolonie Suriname. In zijn Beschryvinge van de volkplantinge Zuriname schreef hij onder andere over de omgang tussen kolonisten en slaven. De slavernij in de Nederlandse Caraïben werd afgeschaft in 1863.
In het boek staat een overzichtskaart met woonplaatsen van slaveneigenaren die vanwege deze afschaffing compensatie kregen. Daarop is te zien dat er geld ging naar onder andere Dokkum, Leeuwarden, Sloten en Sneek. Voor elke slaaf in Suriname kreeg een eigenaar driehonderd gulden uitgekeerd, voor een slaaf in de Nederlandse Antillen tweehonderd.
De gids maakt deel uit van onderzoeksproject Mapping Slavery. Eerder verscheen een wandel- en fietsgids langs sporen van het slavernijverleden in Groningen. Een gids voor Fryslân is in de maak.
Gids Slavernijverleden Nederland. Dieke Hondius, Nancy Jouwe, Dineke Stam, Jennifer Tosch. LM publishers, 15 euro. De gids is in het Nederlands en het Engels.
(Suriname Mirror/1Limburg/Friesch Dagblad/Vimeo/ISSUU)
Het weeshuis staat er niet meer, maar de locatie staat vermeld in de Gids Slavernijverleden Nederland, die vorige week uitkwam.
Vijf Friese locaties
Honderd plaatsen die verbonden zijn met de slavernij zijn opgenomen: van woonhuizen van plantagehouders tot het standbeeld voor de omstreden VOC-bestuurder Jan Pieterszoon Coen en de kerk in Middelburg waar dominee Bernardus Smytegelt (1665-1739) preekte tegen de slavernij.
Ook Friese families investeerden in plantages op de Antillen, in Suriname en in Amerika. Vijf Friese locaties zijn opgenomen in de gids, waaronder het weeshuis in Harlingen dat in 1746 geld kreeg van Wytske Broers-Groenewoud. De plantage in Suriname was niet van Broers-Groenewoud zelf, maar van neef Jacobus (1697-1737), die weer de zoon was van een slavin en plantagehouder Dirk Groenewoud. Jacobus groeide op in Harlingen bij zijn tante en werd later advocaat in Suriname. Daar begon hij – als zoon van een tot slaaf gemaakte – uiteindelijk zelf een koffieplantage, waar hij de veertien slaven van zijn tante liet werken. In het Hannemahuis in de stad is een portret te vinden van zijn tante Wytske.
Over het Princessehof in Leeuwarden, stadspaleis van de Friese Nassaus, wordt vermeld dat daar in de achttiende eeuw drie zwarte knechten woonden en werkten. Een van hen, Jean Rabo, werd gepromoveerd tot kamerdienaar aan het hof in Den Haag en verdiende daar per jaar vijfhonderd gulden mee. Als knecht in Leeuwarden zat hij nog op een salaris van 120 gulden, gelijk aan dat van een lakei.
Voor slavenhouder en bestuurder Pieter Stuyvesant zijn meerdere standbeelden of monumenten opgericht, maar alleen het monument in Peperga is opgenomen in de gids.
Stuyvesant is vermoedelijk gedoopt in de oorspronkelijke kerk aan de Pepergaweg in het dorp. Zijn vader was hier predikant.
Andere Friese locaties met banden met de slavernij zijn Andringastate in Lemmer – gebouwd voor grietman Regnerus Livius van Andringa de Kempenaer (1752-1813) die van zijn vader aandelen erfde in plantages in Zuid-Amerika – en het koffiehuis van Jan Herlein dat ooit op de hoek stond van de Nieuwestad en de Sint Jacobsstraat in Leeuwarden. Herlein publiceerde er in 1718 het allereerste boek over de kolonie Suriname. In zijn Beschryvinge van de volkplantinge Zuriname schreef hij onder andere over de omgang tussen kolonisten en slaven. De slavernij in de Nederlandse Caraïben werd afgeschaft in 1863.
In het boek staat een overzichtskaart met woonplaatsen van slaveneigenaren die vanwege deze afschaffing compensatie kregen. Daarop is te zien dat er geld ging naar onder andere Dokkum, Leeuwarden, Sloten en Sneek. Voor elke slaaf in Suriname kreeg een eigenaar driehonderd gulden uitgekeerd, voor een slaaf in de Nederlandse Antillen tweehonderd.
De gids maakt deel uit van onderzoeksproject Mapping Slavery. Eerder verscheen een wandel- en fietsgids langs sporen van het slavernijverleden in Groningen. Een gids voor Fryslân is in de maak.
Gids Slavernijverleden Nederland. Dieke Hondius, Nancy Jouwe, Dineke Stam, Jennifer Tosch. LM publishers, 15 euro. De gids is in het Nederlands en het Engels.
(Suriname Mirror/1Limburg/Friesch Dagblad/Vimeo/ISSUU)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten