Middelburgse houtzaagmolens waren belangrijke toeleveranciers van hout voor slavenschepen. Tekening door Jan Arends, 1778. Zeeuws Archief, Zeeuws Genootschap, Zelandia Illustrata, part II, no. 784. |
'De koloniale productie van met slavenarbeid geproduceerde suiker en koffie was belangrijk voor de Nederlandse economie in de tweede helft achttiende eeuw’
In hoeverre is Nederland rijk geworden van de trans-Atlantische slavenhandel? Gerhard de Kok kijkt in zijn proefschrift 'Walcherse Ketens' naar Vlissingen en Middelburg, de belangrijkste slavenhandelssteden van Nederland in de tweede helft van de achttiende eeuw. Wat blijkt: op nationaal niveau was de slavenhandel weliswaar een kleine handelstak, maar op lokaal niveau had deze grote economische effecten.
In de twee decennia voor 1780 was de slavenhandel op het Zeeuwse eiland Walcheren op zijn hoogtepunt. Na de ontmanteling van het slavenhandelsmonopolie van de West-Indische Compagnie in de jaren dertig van de achttiende eeuw verzorgden Walcherse kooplieden 65 tot 70 procent van alle Nederlandse slavenreizen. Tussen 1730 en 1800 vertrok ongeveer 500 keer een slavenschip uit Vlissingen of Middelburg, volgeladen met waardevolle exportgoederen om in West-Afrika tegen mensen te ruilen. Door deel te nemen aan de slavenhandel sloten Zeeuwen in de achttiende eeuw aan op het door slavenarbeid aangedreven ‘Atlantische systeem’.
Voor twee andere grote Noordwest-Europese centra van slavenhandel, Liverpool en Nantes, is bekend dat deze handelstak de stedelijke economie fors stimuleerde.
Uit De Koks onderzoek blijkt dat de bouw, bevoorrading en uitrusting van slavenschepen ook op Walcheren tussen 1755 en 1780 van groot economisch belang waren. ‛Essentieel is dat de economie op Walcheren in de tweede helft van de 18de eeuw sterk verknoopt was met de slavenhandel’, aldus De Kok.
Timmerlui, zeilmakers, boekhouders, molenaars, ijzersmeden; talloze ‘gewone burgers’ waren direct of indirect betrokken bij de slavenhandel. Deze handel in mensen stimuleerde destijds ook andere handelstakken, zoals de import van textiel en de export van suiker. Doordat slavenhandelaren buskruit voor slaven ruilden, bloeide de lokale buskruitindustrie. Ook de dienstensector, bestaande uit onder andere klerken, boekhouders en bankiers, werd mede in stand gehouden door de slavenhandel.
Tussen 1760 en 1780 was 5 tot 6 procent van het in Middelburg verdiende inkomen verbonden met de trans-Atlantische slavenhandel, terwijl dat aandeel voor Vlissingen wel 25 procent bedroeg. ‘Dat betekent niet dat Walcheren rijk is geworden door de slavenhandel’, stelt De Kok. ‘Er zijn investeerders geweest die forse winsten opstreken, maar daar tegenover staan zij die juist grote verliezen moesten incasseren.’
Verder vertelt hij dat de deelname aan de trans-Atlantische slavenhandel op Walcheren niet leidde tot innovaties in de industriële of financiële sector, zoals dat wel in Groot-Brittannië gebeurde. ‘Op industrieel gebied waren het vooral traditionele sectoren als de scheepsbouw en de buskruitproductie die profiteerden, maar de Walcherse slavenhandel was te kleinschalig en de Nederlandse economie te open om bijvoorbeeld textielindustrie voor de export naar Afrika op het eiland te laten ontluiken.’
Die vraag maakt vandaag de dag nog veel tongen los vanwege de morele verwerpelijkheid van slavernij. ‘Het was juist de koloniale productie van met slavenarbeid geproduceerde suiker en koffie die belangrijk was voor de Nederlandse economie in de tweede helft van de achttiende eeuw’, aldus De Kok.
'De omvang van de handel in deze producten was vele malen groter dan de slavenhandel op zich. Wel is het zo dat de Nederlandse plantagekoloniën gedeeltelijk afhankelijk waren van de slavenhandel die vanuit Walcheren plaatsvond.’
Door de activiteiten van Walcherse slavenhandelaren, waren deze koloniën niet afhankelijk van buitenlanders voor de aanvoer van arbeid. De openstelling van deze gebieden voor buitenlandse slavenschepen had ongetwijfeld geleid tot meer smokkelhandel en het wegvloeien van een groot deel van de koloniale productie naar andere landen.
De Kok heeft in zijn proefschrift vooral gekeken naar de economische effecten van de trans-Atlantische slavenhandel, maar er valt nog veel meer te vertellen dan alleen kille cijfers. Zo moeten we ook stilstaan bij de vraag hoe mensen op Walcheren tegen slavenhandel aankeken. ‘Juist vanuit de Geesteswetenschappen is het mogelijk om daar meer inzicht in te krijgen’, zegt De Kok. ‘Zo weten we dat de slavenhandel op het achttiende-eeuwse Walcheren niet onomstreden was. Toch waren er nauwelijks tegenstemmen. Sterker nog: de stedelijke en nationale overheden deden hun best om deze handelstak aan het einde van de achttiende eeuw te stimuleren.’
Dit onderzoek maakte deel uit van een breder NWO-project over de economische effecten van slavernij, waarvan de uitkomsten kort geleden zijn gepresenteerd in Amsterdam.
(Suriname Mirror/Universiteit Leiden)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten