'Tijdens het gisteravond gehouden congres van De Partij voor Democratie en Ontwikkeling in Eenheid (DOE) is er door de penningmeester aan kernen en leden financieel verslag uitgebracht over de jaren 2013, 2014 en 2015. De verificatiecommissie stelde dat uit de gevoerde administratie een vrij goed beeld verkregen is van de ontvangsten en uitgaven. Als aanbeveling werd gegeven de administratie – gezien de hedendaagse technologie – verder te automatiseren. Het advies werd aan het congres gegeven de penningmeester c.q. het bestuur decharge te verlenen voor het gevoerde beleid over eerder genoemde boekjaren. De beginselen van goed en behoorlijk bestuur moeten te allen tijde stringent in acht genomen worden”, aldus de verificatiecommissie. Het Congres nam het advies van de verificatiecommissie over en verleende decharge.
Een geschillen- en een verkiezingsvoorbereidingscommissie overeenkomstig de statuten van de partij, werden ingesteld. Op 25 maart 2018 worden bij DOE Hoofdbestuursverkiezingen gehouden. Carl Breeveld, de huidige voorzitter, die twee bestuursperioden heeft aangezeten, is overeenkomstig de statuten, niet herkiesbaar. De statuten geven namelijk aan dat een lid maximaal twee perioden in dezelfde functie in het hoofdbestuur mag dienen.
Bij het agendapunt ‘wat ter tafel komt’ is de voorzitter namens het hoofdbestuur uitvoerig ingegaan op de beweringen en uitspraken van het ex-lid Regilio Dodson in de media. De DOE partij laat zich niet misleiden om via de pers in te gaan op beweringen en uitspraken die niet juist zijn. DOE staat in de Surinaamse politiek bekend om inhoudelijk zuivere discussies en zal – conform haar beginselen – zaken op correcte wijze aan de orde stellen.
Het proces om te komen tot royement van de heer Dodson is tijdens de vergadering duidelijk uiteengezet door de voorzitter. Hierbij werd allereerst de brief voorgelezen, zoals die op 4 juli 2016 verzonden is aan de president, waarin aangegeven wordt dat de partij het niet eens is met de beslissing op 29 juni 2016 genomen om te komen tot het operationaliseren van artikel 148 van de grondwet. De werking van dit besluit werd door DOE en delen van de samenleving ervaren als de zoveelste poging tot inmenging in de rechtszaak met betrekking tot de gebeurtenissen rond 8 december 1982. DOE is overigens niet gekend bij het nemen van deze beslissing en heeft afstand genomen van deze benadering. Dit is ook het breekpunt geweest van de samenwerking in coalitieverband.
Op 9 juli 2016 heeft de heer Dodson op een structurenvergadering verklaard dat de beslissing om artikel 148 in werking te laten treden, een besluit van de president was. Hij zou dus als minister daar niet bij betrokken zijn geweest. Achteraf blijkt deze uitspraak bezijden de waarheid te zijn. DOE heeft zich publiekelijk verzet bij de aanpassing van de amnestiewet (4 april 2012). Het is logisch dat de partij daarom niet mee kan gaan met het inzetten van artikel 148 van de Grondwet, waarin op basis van Staatsveiligheid de Procureur Generaal door de regering wordt opgedragen niet verder mee te werken aan het proces rond de 8 december gebeurtenissen. In een interview op maandag 11 juli 2016 met mevrouw Biemla Gajadien in het programma ABC Actueel, gaf de heer Dodson te kennen volledig achter zijn beslissing te staan met betrekking tot het standpunt om artikel 148 van de Grondwet in werking te doen treden en indien zoiets zich opnieuw zou voordoen, hij wederom dezelfde keus zou maken.
Op 9 juli 2016 heeft de heer Dodson schriftelijk te kennen gegeven uit egards voor de partij zijn functie als minister ter beschikking te stellen van de president. Op 15 juli 2016 heeft hij in een telefonisch gesprek met de voorzitter van de partij meegedeeld als technocraat in de functie van minister te zullen aanblijven. Voor de partij was dit een ongelukkige uitspraak omdat dit in een politiek kabinet niet mogelijk is. Bovendien kan dit gezien worden als een natrap naar de partij die hem heeft voorgedragen en op dat moment geen deel meer uitmaakte van de regeringscoalitie. De voorzitter heeft aangegeven deze stap te betreuren. Dodson werd politiek niet meer gedragen door de partij. Hij bleef echter publiekelijk beweren lid van de partij te zijn, wat schade toebracht aan DOE.
In een schrijven van DOE aan Dodson gericht d.d. 24 oktober 2017 werd deze kwestie aan de orde gesteld, evenals het feit dat hij als minister van NH zijnde, geheel buiten spel gezet is door de president, toen de ALCOA onderhandelingscommissie werd samengesteld. De heer Dodson heeft zelf verklaard niets af te weten wat er in deze commissie besproken wordt, terwijl Natuurlijke Hulpbronnen tot zijn beleidsgebied behoort en werkarmen van het ministerie w.o. het Bauxietinstituut over de technische informatie rond de ALCOA operatie beschikken. In de kwestie van schorsing van EBS directeur R. Pamessar ging het weer mis, want nadat de president commissaris van de NV EBS de heer Parmessar uit zijn functie als directeur had ontheven, trad Dodson kort daarna in de media om breedvoerig dit besluit te ondersteunen en in zijn plaats werd de heer R. Koster in de functie van waarnemend directeur benoemd. Vervolgens floot de president hem terug en werd Parmessar in functie hersteld, terwijl de president commissaris, het veld moest ruimen.
De gedragingen van de heer Dodson acht de partij een DOE lid onwaardig en via eerder genoemd schrijven werd aangegeven dat deze de basis zouden kunnen vormen voor het treffen van disciplinaire maatregelen tegen hem zoals vermeld in artikel 16 van het DOE Huishoudelijk Reglement. In het slot van deze brief wordt conform de regels in eerder genoemd artikel de heer Dodson in de gelegenheid gesteld binnen één week na ontvangst van het schrijven zich schriftelijk bij het Hoofdbestuur van de Partij te verweren.
Aangezien de Partij in de media moest vernemen dat de heer Dodson uitlandig was, heeft de partij de periode tot verweer met een week verlengd om hem alsnog in de gelegenheid te stellen zich te verweren. Daar heeft de heer Dodson niet voor gekozen en op basis van de Statuten en het Huishoudelijk Reglement werd op 7 november 2017 opnieuw een schrijven aan hem gericht. Geconstateerd werd dat krachtens artikel 16 lid 4 van het Huishoudelijk Reglement hij geen gebruik gemaakt heeft van de gelegenheid om zich te verweren. Aangezien het Hoofdbestuur op 22 april 2017 door de structurenvergadering opgedragen werd disciplinair tegen Dodson op te treden, volgde op basis van artikel 8 van de statuten en artikel 16 van het Huishoudelijk Reglement het royement als lid van de partij, welke hem per deurwaardersexploot werd meegedeeld.
De minachting naar het Hoofdbestuur en daarmee de DOE Partij welke blijkt uit de wijze waarop de heer Dodson in de media treedt, is een DOE-lid onwaardig. De uitspraken, dat slechts de voorzitter en de secretaris tot het besluit van royement gekomen zijn, worden als 100% onjuist, afgewezen. Het besluit is genomen door het Hoofdbestuur van de DOE partij bestaande uit zeven leden, zoals daartoe gerechtigd door de Statuten en het Huishoudelijk Reglement en op instructie van de structurenvergadering, zoals eerder vermeld.
Op het Congres van gisteravond volgden steunbetuigingen van de aanwezige structuren van de partij aan het Hoofdbestuur en werd afkeuring uitgesproken over de negatieve uitspraken over het genomen DOEbesluit door de heer Dodson in de media.
De heer Dodson meende op 15 november 2017 per deurwaardersexploot brieven te moeten richten aan de DOE adviesraad en de commissie ethiek en integriteit om zijn royement aan te vechten, die ook aan de structuren zijn voorgehouden.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten